Death Valley
Na de voorstelling bij het Zabrinski Point zijn we verder Death Valley ingereden naar Badwater, het laagste punt van het Noordelijk Halfrond: 85 meter (bijna een Martinitoren) onder de zeespiegel.
Badwater is een gigantische, witte zoutwoestijn met een klein (heel zout) meertje erin. Het grondwater is hier door het poreuze leisteen naar beneden gezakt, terwijl zoutkristallen er bovenop een
dikke laag hebben gevormd. Het mozaïek van de zoutkristallen verandert regelmatig, vaak na regen of een flushfloot. Op het diepste punt komt het grondwater nog wel boven de oppervlakte uit en vormt
daar het zoute meertje. Je zou denken dat op dit punt van de aarde geen leven meer mogelijk is. Maar zelfs in dit zoute meertje schijnen slangen te leven (wij hebben ze niet gezien...). En volgens
de boekjes komen in Death Valley, waar het in de zomer op het heetst van de dag wel vijftig graden kan worden, nog zo'n veertig verschillende diersoorten voor. Wij zagen wat zwaluwen, een soort
libellen (terwijl die toch water nog hebben?) en - jawel - alweer een coyote.
Badwater dankt zijn naam aan een cowboy, die op doorreis was door het gebied, en zijn teleurstelling uitte over de drinkbaarheid van het water in het meertje. Het is een bijzondere ervaring om er
te zijn: de stilte en de warmte (om acht uur 's ochtends was het al veertig graden!) in die uitgestrekte witte vlakte zijn uniek. De struggle for life is er heel tastbaar en dat heeft ook iets
beklemmends. We lazen op een bordje dat de eigenaar van het hotel in Furnace Creek op de warmste dag ooit (het was er toen 56 graden!) had gezien dat de zwaluwen tijdens de vlucht dood uit de lucht
vielen. Hij was zelf even naar buiten gegaan met een kletsnatte handdoek als een tulband om zijn hoofd om een blik op de thermometer te werpen. Toe hij na enkele minuten terug kwam, was de handdoek
droog...
Na Badwater hebben we koffie gehaald in Furnace Creek, een kunstmatige oase met palmbomen in het midden van Death Valley (je kunt er zelfs kamperen!). Ondertussen was het negen uur geworden, de hoogste tijd om onze reis naar Yosimity voort te zetten. We zijn dwars door Death Valley naar de 395 gereden en via Lone Pine, Big Pine, Bischop en Mammoth Lakes naar de noordelijke ingang van Yosimity National Park. Dit was een lange en saaie reis. We moesten twee bergketens (de Cottonwood Mountains en de Inyo Mountains) over en dat schoot niet op. Het landschap was, behalve het uitzicht op de Sierra Nevada, niet spectaculair. Bovendien hadden we wel genoeg van de woestijn en de kale bergen! Gelukkig maakte Yosimity veel goed. Toen we de noordelijke ingang van het park naderden, veranderde het landschap op slag. Eindelijk zagen we weer eens bomen!
Yosimity heeft wel wat van Oostenrijk. In het noordelijk deel zijn tussen de granieten bergtoppen prachtige, door pine trees omzoomde, alpenweitjes, vol bloemetjes. Hier en daar gaan er de meest schitterende beken doorheen die uitmonden in kristalheldere meertjes. In het midden bevindt zich de Yosimity Valley, het meest toeristische deel van het park, waar van de kaarsrechte granieten wanden drie grote watervallen naar beneden komen. Het zuidelijk deel is heel bosrijk, ook weer met prachtige beken en rivieren. De huizen doen eveneens Oostenrijks aan: van donker hout opgetrokken met balkonnetjes en bloembakken. Op sommige plekken zijn kleine, gezellige, houten winkels, vaak gecombineerd met een cafeetje. Het park ligt heel hoog. We kwamen via de Tioga Pass binnen en die ligt op 3000 meter hoogte. Er zijn bergen aan de rand van het park die tegen de 4000 meter aan zitten. Ons huisje ligt in Wawona (1300 meter), helemaal in het zuiden van het park. We moesten dus nog een tocht over slingerweggetjes (bergje op, bergje af) van twee uur door het park naar beneden. Prachtig, maar, na zo'n lange reis en het vroege opstaan, ook wel een beetje veel. We waren blij dat we er waren!
Reacties
Reageer
Laat een reactie achter!
- {{ error }}